Skip to main content
Station 04

Pioniers in het veen

Veenbrandcultuur – snel succes

Het veenbranden, ook wel ‘boekweitbranden’ genoemd, is een heel oude manier om hoogveen geschikt te maken voor landbouw en werd in de 16de eeuw in Nederland ontwikkeld. Vanuit Ostfriesland verspreidde de methode zich ook in het noordwesten van Duitsland. De methode had als voordeel dat hij sneller resultaat opleverde dan de moeizame turfwinning, maar er waren ook tal van nadelen.

Eerste voorbereidingen

Om te beginnen moest de bovenste laag worden drooggelegd. Daarvoor groef men om de 8 à 10 meter een ondiepe sloot. In het najaar werd het perceel met de hak bewerkt tot een diepte van ca. 30 cm. De grond werd daardoor losser en droger.

Boeren als ‘brandstichters’

In de lente werd de uitgedroogde bovenlaag in brand gestoken. In de nog warme as zaaiden de boeren met name boekweit, die vervolgens in het najaar geoogst kon worden. Deze methode kon zo'n vijf tot zeven jaar worden herhaald. Daarna was de grond zo uitgeput dat hij eerst twintig tot dertig jaar braak moest liggen.

Bij het branden kwamen dikke rookwolken vrij die voor enorme overlast zorgden. Daarom werd het veenbranden in 1923 verboden.

Boekweit in plaats van graan

Boekweit, een gewas uit de duizendknoopfamilie, was lange tijd het basisvoedsel van de veenbewoners. Het was ook het belangrijkste product waarmee de Esterweger boeren wat bij konden verdienen door het elders te verkopen. Een groot nadeel is dat boekweit heel vorstgevoelig is en de oogsten regelmatig mislukten door nachtvorst. De boekweit werd in de plaatselijke molen verwerkt tot meel en dan verkocht.

tafel06 01
Boekweit (Fagopyrum cymosum)

tafel06 03
De zaden van het boekweit werden tot meel vermalen.

tafel06 02
Recept voor boekweitpannenkoeken (© ELT)

tafel06 04
Rasbak
Ingrediënten: 500 g boekweitmeel, ¾ l koffie of melk, 4 eieren, spek, reuzel, zout.
Serveren met: appelmoes, roggebrood, stroop, rode of blauwe bosbessen.

Duitse bovenveencultuur – met dank aan de chemische industrie

De ontwikkeling van de kunstmest maakte een eind aan het afbranden van veen en maakte de opkomst van een nieuwe ontginningsmethode mogelijk: de bovenveencultuur. Omstreeks 1900 kon men zo, zonder afwatering vooraf, grote percelen geschikt maken voor landbouw door ze te bemesten met kunstmest.

tafel07 04
(Rasbak)

Een kwestie van voeding

Veengrond is van nature zo arm dat er maar weinig cultuurgewassen willen groeien: gras, aardappelen en graan gedijen er niet. Om het veen zonder turfwinning toch geschikt te maken voor het verbouwen van landbouwgewassen moet de grond worden verrijkt met meststoffen.

De komst van nieuwe bewoners

De met de bovenveenmethode in cultuur gebrachte grond werd voornamelijk gebruikt voor beweiding. Met de nieuwe methode kon men in vrij korte tijd grote stukken land cultiveren en er ontstonden zelfs nieuwe dorpen, zoals het plaatsje Hilkenbrook, vlakbij Esterwegen. Hier vestigden zich op 1.100 ha 75 pioniers.

tafel07 02
De nieuwe bewoners van Hilkenbrook kregen een derde van de grond in ontgonnen toestand aangeleverd, de rest moesten ze zelf bewerken.

Kunstmatige mest

Anders dan bij de traditionele bovenveencultuur werd in Duitsland niet eerst een met stalmest verrijkte zandlaag opgebracht. In plaats daarvan gebruikte men de bovenste bolsterlaag. Deze werd vermengd met kunstmest die stikstof, fosfor en kalium bevatte om zo de plantengroei te stimuleren.

tafel07 03
(Franz Hanfstängel)
Chemicus Justus von Liebig ontdekte de groeibevorderende werking van stikstof, fosfaten en kalium.

Justus von Liebig had in de zomer van 1816 een hongersnood meegemaakt. Dat motiveerde hem om zich als chemicus ook aan de verbetering van landbouwmethoden te wijden. Tussen 1846 en 1849 werkte hij onder meer aan een in water oplosbare fosfaatkunstmest. Dat was goed voor de oogst en dus ook voor de voedselvoorziening.

Twee stappen

Voor het bemesten moest de veengrond eerst gedraineerd worden. Sloten of greppels waren dan niet nodig en de grond kon bewerkt worden met freesmachines en bulldozers. De voedingsstoffen werden in de vorm van kunstmest opgebracht. De kunstmest loste op in water en werd opgenomen door de wortels van de planten.

tafel07 01
(Emsland Moormuseum, Archiv)

Voor de ondergrondse drainage werden sloten gegraven, waar vervolgens de drainagebuizen in werden gelegd.

Handmatige vervening - Ploeteren voor turf

De Nederlanders ontwikkelden in de 16de eeuw een methode om handmatig turf te winnen - de veencultuur. De Nederlandse wereldhandel was toen zo omvangrijk geworden dat er genoeg geld beschikbaar was voor deze vrij kostbare en arbeidsintensieve manier van turfwinning. Grote percelen werden op deze manier afgegraven en voor het transport van de turf legde men waterwegen aan.

Landbouw na turfwinning

Eerst werd er een stelsel van wijken en kanalen aangelegd. Daarna werd de bovenste laag veen, de bolsterlaag, verwijderd. De dikke laag diepzwart veen daaronder werd met de spade afgestoken en op schepen geladen. Om het land na het uitvenen te kunnen gebruiken werd het resterende zwartveen opgevuld met een 50 cm dikke laag grauwveen (bolster). De onderliggende zandlaag werd doorgestoken zodat het water kon wegvloeien. Dat geheel werd vermengd met 10 cm zand en meststoffen; de aldus ontstane grond was geschikt als landbouwgrond.

tafel08 06
(Emsland Moormuseum, Fotoarchiv)
Arbeiders in de veenput bezig met het beladen van een turfkar

Economisch belang

Deze vorm van vervening werd begunstigd door de enorme brandstofvraag. Turf werd gebruikt om op te koken en voor verwarmingsdoeleinden, maar ook visrokers en steenbakkers gebruikten turf bij gebrek aan hout en kolen.

tafel08 03
Een turfschuit op een Papenburgs kanaal

Veenkolonie in het Emsland

In het Emsland kocht de plaatselijke drost, Dietrich Freiherr von Velen, in 1630 de Papenburcht en stichtte er een veenkolonie. De kolonie was een succes en de aanleg van kanalen en de turfwinning verliepen voorspoedig. Water en turf werden afgevoerd via de nabijgelegen Eems. Het economische succes van de kolonie trok scheepsbouwers aan die profiteerden van het uitgebreide kanalennetwerk. Rond 1800 had Papenburg al 3300 inwoners en streefde daarmee alle andere Emslandse steden aan de rivier in inwonertal voorbij.

tafel08 07
(Papenburg Tourismus, Foto Ute Müller)
Openluchtmuseum Von-Velen-Anlage Papenburg

In openluchtmuseum Von-Velen-Anlage in Papenburg is te zien hoe de kolonisten van toen hier leefden: de huizen werden langs het water gebouwd. Daarachter lag het veen. De veenaarde werd meter voor meter afgestoken en naar het kanaal gebracht.

tafel08 04
(Emsland Moormuseum, Fotoarchiv)
Turfschuit op de Hoogeveense Vaart

tafel08 01
(Papenburg Tourismus)

Het transport van turf via het water bracht de scheepsbouw in Papenburg tot bloei. Bekendste scheepswerf van onze tijd is de Meyer Werft, waar cruiseschepen worden gebouwd.

© Gemeinde Esterwegen. Alle rechten voorbehouden.